muilpeer
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
Pronunciation
Etymology 1
Compound of muil (“muzzle, face”) + peer (“pear”).
Noun
muilpeer f (plural muilperen, diminutive muilpeertje n)
- A slap in the face, usually a painfully hard blow
- Hij gaf hem een muilpeer na het horen van het beledigende commentaar.
- He gave him a slap in the face after hearing the insulting comment.
- De muilpeer was zo hard dat ze even haar evenwicht verloor.
- The blow was so hard that she momentarily lost her balance.
- Hij ontving een onverwachte muilpeer tijdens het argument.
- He received an unexpected slap in the face during the argument.
Derived terms
See also
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.
Verb
muilpeer
- inflection of muilperen: